Gepubliceerd op

Vergunningverlening bij negatief RCE-advies en de redengevende omschrijving bij monumenten

Op 30 oktober 2024 deed de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak in de zaak ECLI:NL:RBZWB:2024:7150. Deze zaak betrof een omgevingsvergunning voor de realisatie van 19 appartementen in een rijksmonument, namelijk een kerkgebouw te Goirle. De uitspraak is van belang vanwege de rechtsregels die hierin zijn bevestigd, de implicaties voor de ontvankelijkheid van appellanten die geen feitelijke werkzaamheden verrichten tegen de achtergrond van het Varkens in Nood-arrest en het belang van de redengevende omschrijving voor de te beschermen monumentale waarden.

De Omgevingsvergunning en Monumentenzorg

De kern van de zaak draaide om de vraag of het college van burgemeester en wethouders terecht een omgevingsvergunning had verleend voor de verbouwing van een kerkgebouw tot appartementen. Volgens artikel 2.1, eerste lid, onder f van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning handelingen te verrichten die een rijksmonument kunnen ontsieren of in gevaar kunnen brengen. De vergunning kan alleen worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daar niet tegen verzet.

Daarnaast bepaalt artikel 2.26, derde lid van de Wabo dat het bevoegd gezag advies moet inwinnen bij aangewezen instanties, zoals de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), bij aanvragen die betrekking hebben op rijksmonumenten. In deze zaak had de RCE een negatief advies uitgebracht, maar het college had dit advies naast zich neergelegd zonder een zienswijze van de RCE af te wachten. Dit leidde tot een motiveringsgebrek in het besluit van het college.

Motiveringsgebrek en Rechtsgevolgen

De rechtbank oordeelde dat het uitblijven van een zienswijze van de RCE niet betekent dat de RCE instemt met de vergunningverlening. Het college had het negatieve advies van de RCE onvoldoende gemotiveerd terzijde geschoven, wat resulteerde in een motiveringsgebrek. Hoewel het besluit van het college werd vernietigd, bleven de rechtsgevolgen in stand. Dit betekent dat de omgevingsvergunning uiteindelijk toch in stand bleef, ondanks de procedurele fouten.

Advies RCE onzorgvuldig tot stand gekomen of niet concludent?

Een belangrijk aspect in deze zaak was de beoordeling van de rechtbank over de zorgvuldigheid en concludentie van het advies van de RCE. Bij het aanwijzingsbesluit van een rijksmonument is een ‘redengevende omschrijving’ opgesteld. De redengevende omschrijving bevat de beschermingswaardige aspecten daarvan. Deze aspecten moeten betrokken worden bij het besluit tot het al dan niet verlenen van een vergunning. De appellanten voerden aan dat het grootste bezwaar van de RCE tegen het voorgenomen bouwplan is dat door realisatie van de appartementen de ruimte-ervaring of ruimtelijke werking van het kerkgebouw verloren gaat. Het college heeft gesteld dat de ruimte-ervaring van de kerk in de redengevende omschrijving echter niet wordt genoemd als een te beschermen monumentale waarde. Omdat de ruimte-ervaring in de redengevende omschrijving niet als monumentale waarde is aangemerkt, heeft de RCE in haar advies ten onrechte als uitgangspunt genomen dat de ruimte-ervaring een monumentale waarde vormt. Omdat het advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen, mocht het college niet op dit advies afgaan.

Feitelijke werkzaamheden en Varkens in Nood

Een opvallend aspect van deze uitspraak is de ontvankelijkheid van een van de appellanten (een lokale erfgoedstichting), die al enkele jaren geen feitelijke werkzaamheden meer verrichtte. Zij had echter wel een zienswijze ingediend tegen de omgevingsvergunning. De rechtbank verklaarde haar beroep ontvankelijk onder verwijzing naar het arrest Varkens in Nood. Deze jurisprudentie stelt dat ook niet-belanghebbenden beroep kunnen instellen als zij een zienswijze hebben ingediend. Ondanks dat deze stichting al jaren geen feitelijke werkzaamheden meer verrichte, was zij hierdoor toch ontvankelijk in haar beroep.

Conclusie

De uitspraak ECLI:NL:RBZWB:2024:7150 is interessant voor de rechtspraktijk, niet alleen vanwege de bevestiging van belangrijke rechtsregels omtrent de reikwijdte van de redengevende omschrijving binnen de monumentenzorg, maar ook vanwege de implicaties voor de ontvankelijkheid van appellanten. De jurisprudentie toont aan dat ook appellanten zonder feitelijke werkzaamheden ontvankelijk kunnen zijn, mits zij een zienswijze hebben ingediend. De uitspraak bevestigt eveneens dat groot gewicht toekomt aan de redengevende omschrijving uit het aanwijzingsbesluit bij de transformatie van rijksmonumenten.