Door een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) – de hoogste (algemene) Nederlandse bestuursrechter – loopt de aanleg of uitbreiding en daarmee exploitatie van verschillende windparken inmiddels vertraging op, zoals windpark Delfzijl Zuid in Groningen en een windpark in Houten. Wat is het verhaal achter deze uitspraak en wat zijn de gevolgen en oplossingen voor de praktijk?
In de recente uitspraak van de Afdeling over het windpark Delfzijl Zuid van 30 juni 2021 is geoordeeld dat de algemene regels voor windturbines in het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer buiten toepassing moeten worden gelaten. De Afdeling heeft daartoe – samengevat weergegeven – overwogen dat het arrest van het Europese Hof van Justitie te Luxemburg in de Belgische zaak Nevele met zich meebrengt dat voor onderdelen van het Nederlandse Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling, die betrekking hebben op windturbines, een uitgebreid planmilieueffectrapport (hierna: planmer) had moeten worden gemaakt. Hiermee komt de Afdeling terug op haar eerdere standpunt dat zij had ingenomen in de Battenoorduitspraak, waarin zij oordeelde dat voor de windmolenbepalingen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling geen planmer hoefde te worden gemaakt.
Staatssecretaris Yeşilgöz van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft de Eerste Kamer en Tweede Kamer inmiddels medegedeeld dat zij zo snel mogelijk aan de slag gaat met het op landelijk niveau (opnieuw) onderbouwen/opstellen van normen, hetgeen volgens de staatssecretaris vanaf onderzoek tot en met het wetgevingstraject in ieder geval 1,5 tot 2 jaar in beslag zal nemen.
Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s in de Lidstaten van de EU te worden toegepast. In Nederland wordt deze richtlijn aangeduid als de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB).
De Europese richtlijn is bedoeld om milieueffecten van plannen en programma’s tijdens de voorbereiding ervan in beeld te brengen in de vorm van een milieurapport. De richtlijn is relevant voor overheden op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. De Afdeling heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de bepalingen uit de paragrafen 3.2.3 Activiteitenbesluit en 3.2.3 Activiteitenregeling (de “windturbinebepalingen”) een plan of programma zijn in de zin van artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn. Ook volgt daaruit dat zij het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor de in bijlage II van de Mer-richtlijn genoemde windturbineparken. Dit betekent dat voor de betrokken bepalingen een milieubeoordeling had moeten worden gemaakt. De uitspraak heeft gevolgen voor windturbineparken, maar niet voor één of twee losse windturbines. Voor één of twee losse windturbines blijven de algemene regels gelden. Dit zijn immers geen windturbineparken, zodat de toepasselijke (SMB) richtlijn niet geldt.
Bestaande windturbineparken mogen blijven draaien. Onherroepelijke omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen blijven geldig. Burgers worden nog steeds beschermd tegen hinder. Deze bescherming is dan echter niet langer gebaseerd op de normen in het Activiteitenbesluit betreffende het in werking hebben van een windturbine (in het bijzonder de normen met betrekking tot slagschaduw, geluid en plaatsgebonden risico). Windturbine-exploitanten behoren zich te houden aan de wettelijke zorgplicht, de omgevingsvergunning en het bestemmingsplan. Daarmee worden nadelige gevolgen voor het milieu tot een aanvaardbaar milieubeschermingsniveau beperkt.
Bevoegde gezagen zullen de komende periode zelf bepalen en onderbouwen welke normen zij bij hun besluitvorming hanteren. Zij moeten dus een eigen afweging maken en besluiten welk milieubeschermingsniveau zij in het concrete geval willen bieden. Zij kunnen deze normen opnemen in omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen. Deze normen behoren dan te zijn voorzien van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de lokale situatie toegesneden motivering.
In onze ogen betekent het voorgaande kort samengevat: voorlopig meer werk voor beoogde windpark exploitanten en bevoegde gezagen. Welke oplossing past, is afhankelijk van het zogenoemde “type inrichting”. Voor de ene inrichting zal een aanpassing van de planmer. aanmeldnotitie een goede stap in de juiste richting zijn, terwijl voor de andere inrichting bij vergunningverlening voorschriften zullen worden opgenomen die de hinder beperken.
Den Haag branch
Laan van Nieuw Oost-Indië 25A
2593 BJ Den Haag
Postbox 80504
2508 GM Den Haag
Phone: 088 - 336 88 00
Delft branch
Poortweg 4 (entrance)
2612 PA Delft
Postbox 80504
2508 GM Den Haag
Phone: 088 - 336 88 00
Naaldwijk branch
Tiendweg 14
2671 SB Naaldwijk
Postbox 399
2670 AK Naaldwijk
Phone: 088 - 336 88 00