Published on

Vallen premievorderingen van het bedrijfstakpensioenfonds onder de werking van de WHOA?

Op 1 januari 2021 is de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) in werking getreden. Onder de WHOA kan buiten faillissement een dwangakkoord tot stand worden gebracht, zonder dat alle schuldeisers daarmee instemmen. De WHOA geeft een onderneming in zwaar weer daarmee, al dan niet op initiatief van een schuldeisers, een instrument om daarmee een dreigend faillissement te voorkomen. Onder de WHOA dienen arbeidsovereenkomsten en de daaruit voortvloeiende rechten van werknemers echter te worden gerespecteerd. Het is de vraag of ook pensioenrechten van werknemers onder de WHOA moeten worden gerespecteerd of dat deze wel onder de werking van een WHOA-akkoord vallen.

Rechten van werknemers

De rechten van een werknemer kunnen door een akkoord onder de WHOA niet worden gewijzigd, voor zover het rechten van een werknemer betreft die voortvloeien uit een met de betreffende onderneming in zwaar weer gesloten arbeidsovereenkomst (art. 369 lid 4 Faillissementswet). De exacte reikwijdte van deze bepaling is echter onduidelijk. Ook de parlementaire geschiedenis geeft geen uitsluitsel. Voor zover het individuele rechtstreekse aanspraken van werknemers in relatie tot een arbeidsovereenkomst betreft, lijkt de WHOA duidelijk.

Reikwijdte van de WHOA

Niet iedere (indirecte) vordering van een werknemer lijkt echter onder reikwijdte van de uitzonderingsbepaling van artikel 369 lid 4 Faillissementswet te vallen. In het bijzonder is onduidelijk of vorderingen van bedrijfstakpensioenfondsen op een werkgever in zwaar weer onder het toepassingsbereik van de WHOA vallen. Als de vorderingen van een bedrijfstakpensioenfonds niet onder de reikwijdte van de WHOA vallen, kunnen de bedrijfstakpensioenfondsen de incasso van premieschulden onverminderd voortzetten en zich zodoende aan de werking van een WHOA-akkoord onttrekken.

Het antwoord op de vraag of de vorderingen van de bedrijfstakpensioenfondsen onder het reikwijdte van de WHOA vallen, is reeds in meerdere WHOA-procedures relevant gebleken. De pensioenfondsen betogen dat ten gunste van hen voor deze vorderingen de uitzonderingsbepaling van artikel 369 lid 4 Faillissementswet van overeenkomstige toepassing is. Het is voor de herstructureringspraktijk dan ook van groot belang dat de rechtbank Amsterdam inย een lopende WHOA-procedureย prejudiciรซle vragen heeft gesteld aan de Hoge Raad om op dit punt duidelijkheid te krijgen.

Hoewel het voor de rechtspraktijk belangrijk is ter zake uitsluitsel te verkrijgen, ligt het mijns inziens voor de hand dat de Hoge Raad zal oordelen dat een vordering van het bedrijfstakpensioenfonds onder het toepassingsbereik van de WHOA valt. Er bestaat ten aanzien van deze vorderingen weliswaar onmiskenbaar een verband met de arbeidsovereenkomst, maar het is de vraag of dit verband voldoende is. Ik meen van niet. Redengevend lijkt dat (i) niet de individuele werknemer maar het bedrijfstakpensioenfonds een vordering op de werkgever heeft, (ii) de vordering van het bedrijfstakpensioenfonds niet voortvloeit uit de individuele arbeidsovereenkomst maar uit de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 en (iii) een individuele werknemer ook aanspraken op het pensioenfonds geldend kan maken als de betreffende premieschulden niet of niet volledig zijn geรฏncasseerd. Het is aan de Hoge Raad om duidelijkheid te scheppen.