In de huidige krappe arbeidsmarkt wordt het concurrentiebeding steeds breder ingezet, waarbij veel werknemers vallen onder een standaardclausule. Hoe zit dat precies? Wanneer kunt u als werkgever een werknemer aan het concurrentiebeding houden en blijft dit voorlopig ook zo? Kan bijvoorbeeld een salesmanager die na 11 werkdagen zijn arbeidsovereenkomst opzegt worden gehouden aan zijn concurrentiebeding? En kan een timmerman die wil overstappen naar een concurrent worden gehouden aan zijn concurrentiebeding? U leest het in deze blog.
Het concurrentiebeding is in 1907 in de wet opgenomen. Hoewel er veel over het concurrentiebeding is gesproken zijn er door de jaren heen slechts beperkt wijzigingen in de wet aangebracht. In 2015 is de regeling in die zin aangepast dat een concurrentiebeding slechts geldig is bij een contract voor bepaalde tijd als uit een bij het beding opgenomen schriftelijke motivering blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen.
Het concurrentiebeding wordt nog steeds veel gehanteerd. Er zijn signalen dat werkgevers het beding steeds vaker gebruiken om in een krappe arbeidsmarkt werknemers bij zich te houden in plaats van, waarvoor het eigenlijk is bedoeld, om oneerlijke concurrentie tegen te gaan. Waar in een onderzoek uit 2015 slechts 19% van de werknemers aangaf een concurrentiebeding in zijn contract te hebben, wordt dit percentage in 2021 geschat op 37%.
In opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is recent door onderzoeksbureau Panteia een onderzoek verricht naar de werking van het concurrentiebeding in de arbeidsmarkt. In een brief van 25 juni 2021 is Minister Koolmees ingegaan op dit onderzoek.
Uit het rapport volgt samengevat dat:
De uitkomsten van dit onderzoek geven, aldus de Minister, aanleiding om het concurrentiebeding nader tegen het licht te gaan houden. Uiterlijk eind 2021 zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.
In de wet is bepaald dat een concurrentiebeding schriftelijk moet zijn overeengekomen met een meerderjarige werknemer. Met de invoering van de Wet werk en zekerheid is hieraan aan toegevoegd dat een concurrentiebeding alleen kan worden opgenomen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als uit een schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen.
Uit de wet volgt dat de werkgever aan een concurrentiebeding géén rechten kan ontlenen, als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van de werkgever.
Als een concurrentiebeding de werknemer in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van de werkgever werkzaam te zijn, kan de rechter bepalen dat de werkgever voor de duur van de beperking aan de werknemer een vergoeding moet betalen.
De rechter kan een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk vernietigen als in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
Uit de rechtspraak volgt dat een gehele vernietiging nog wel eens wordt toegepast in situaties waarin een werknemer al geruime tijd uit dienst is en na verloop van tijd bij een concurrent in dienst wil treden. Bij een gedeeltelijke vernietiging kan gedacht worden aan een beperking van het concurrentiebeding qua geografisch gebied of een beperking in tijdsduur. Met enige voorzichtigheid kan worden gesteld dat rechters over het algemeen van mening zijn dat het belang van een werkgever bij handhaving niet zodanig is dat een werknemer gedurende een periode van meer dan 1 jaar aan het beding gehouden kan worden.
Uit de rechtspraak komt naar voren dat de volgende belangen aan de zijde van een werkgever voor de rechter aanleiding kunnen zijn tot handhaving van het concurrentiebeding:
Belangen die aan werknemerszijde in de rechtspraak regelmatig een rol spelen zijn:
Een aantal van voornoemde belangen speelden ook een rol in de volgende uitspraken.
De werknemer is met ingang van 1 mei 2021 in dienst getreden in de functie van salesmanager. In zijn arbeidsovereenkomst stond een concurrentiebeding. Na 11 werkdagen, op 18 mei 2021, heeft werknemer de arbeidsovereenkomst opgezegd. Hij had een aanbod om bij een directe concurrent in dienst te treden. De werkgever vordert in kort geding staking van de overtreding van het concurrentiebeding.
De kantonrechter oordeelt dat niet is gebleken dat de werkgever de werknemer een reden heeft gegeven om zo snel weer op te zeggen. De werknemer heeft er zelf voor gekozen om op het voorstel van de concurrent in te gaan en meteen aan zijn werkgever de opzegging mede te delen. Daarmee stond zijn werkgever voor een voldongen feit en heeft de werknemer het risico genomen dat hij gehouden zou worden aan het beding. De korte duur van het dienstverband betekent niet dat de werkgever geen belang zou hebben bij handhaving van het beding. Juist omdat de werknemer een ervaren verkoper is, heeft hij zich in de elf werkdagen snel een beeld kunnen vormen van de organisatie en bijvoorbeeld de prijsopbouw bij de werkgever. Hij is meteen volwaardig op managementniveau bij de organisatie betrokken. Met die kennis komt de concurrent op een oneerlijke manier in het voordeel ten opzichte van de werkgever. De werknemer kan dan ook aan het beding gehouden worden. Gezien de korte duur van het dienstverband ziet de kantonrechter wel aanleiding het beding qua tijdsduur te matigen van achttien naar negen maanden.
De werknemer is per 1 november 2018 in dienst getreden bij de werkgever in de functie van timmerman. In de arbeidsovereenkomst van werknemer is een concurrentiebeding opgenomen. De werknemer wil in dienst gaan treden bij een concurrent en vordert in kort geding het concurrentiebeding te schorsen.
De kantonrechter oordeelt dat het enkele feit dat een ervaren werknemer naar een concurrent vertrekt, en dus kennis en ervaring meeneemt onvoldoende is om aan te nemen dat de werkgever voldoende belang heeft bij handhaving van het beding. Dit is inherent aan het vertrek en betekent (nog) niet dat het bedrijfsdebiet van de werkgever wordt aangetast. De werknemer beschikt niet over essentiële, bijvoorbeeld prijs-inkooptechnische, informatie die de (onderhandelings)positie van de concurrent zal versterken bij het in dienst nemen van de werknemer. Naar het oordeel van de kantonrechter is evenmin gebleken dat werknemer over specifieke kennis met betrekking tot unieke werkprocessen beschikt. Vast staat dat de werknemer bij de concurrent een aanzienlijke stap kan maken wat betreft zijn maandelijks salaris, een stap die bij de werkgever niet mogelijk is. Daarnaast krijgt de werknemer ook leidinggevende taken. De kantonrechter schorst het concurrentiebeding voor zover dat ziet op het verbod om bij deze concurrent in dienst te treden.
Veel werkgevers nemen een concurrentiebeding op om werknemers aan zich te binden, terwijl er niet direct een noodzaak is om de werknemer te binden aan een concurrentiebeding uit oogpunt van bescherming van het bedrijfsdebiet. Op dit moment bepalen rechters in dergelijke gevallen vaak dat de werknemer niet aan het beding gebonden is.
Onderzoeksbureau Panteia concludeert dat het wenselijk zou zijn dat het concurrentiebeding een duidelijker ‘profiel’ krijgt, bijvoorbeeld door een uitgebreidere motiveringsplicht en het toekennen van een vergoeding aan de betreffende werknemers. Op die manier zal, zo verwacht Panteia, het concurrentiebeding minder standaard met grote groepen worden overeengekomen, terwijl daartoe geen noodzaak is. De wetgever is aan zet. Wij houden u van verdere ontwikkelingen op de hoogte.
Den Haag branch
Laan van Nieuw Oost-Indië 25A
2593 BJ Den Haag
Postbox 80504
2508 GM Den Haag
Phone: 088 - 336 88 00
Delft branch
Poortweg 4 (entrance)
2612 PA Delft
Postbox 80504
2508 GM Den Haag
Phone: 088 - 336 88 00
Naaldwijk branch
Tiendweg 14
2671 SB Naaldwijk
Postbox 399
2670 AK Naaldwijk
Phone: 088 - 336 88 00