Published on

Het toenemende normaal maatschappelijk risico bij (indirecte) planschade

Een gedeelte van de indirecte planschade, die door een eigenaar van een onroerende zaak wordt geleden, blijft voor rekening van de eigenaar zelf. Op 2 maart 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hierover een opmerkelijke uitspraak gedaan in een op zich veel voorkomende zaak; een aantal eigenaren van vrijstaande woningen, in dit geval in de gemeente Zundert, hebben een planschadeverzoek ingediend in verband met de inwerkingtreding van een nieuw bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische basis voor het realiseren van drie vrijstaande woningen, dichtbij de woningen van deze eigenaren. Op het eerste gezicht zou een planschadevergoeding dan ook voor de hand liggen.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat burgemeester en wethouders aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in de Wro genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toekennen, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden.

Indien een planschadeverzoek wordt ingediend zal de desbetreffende planologische wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, moeten worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is nadrukkelijk niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd.

In de Wro is onder andere bepaald dat binnen het normale maatschappelijke risico vallende (indirecte) schade in ieder geval voor rekening blijft van de aanvrager voor zover die schade minder bedraagt dan twee procent van de waarde van de onroerende zaak, beoordeeld op het moment onmiddellijk voor het ontstaan van de schade. Dit percentage is echter een minimumpercentage. Dit percentage wordt vastgesteld door het bestuursorgaan, dat beslist op het planschadeverzoek. In de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de tendens zichtbaar dat dit percentage stijgt en wordt geaccepteerd door de Afdeling.

De vraag of en zo ja, in hoeverre schade tot het normale maatschappelijke risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, waarmee de benadeelde rekening had kunnen houden in de zin dat de ontwikkeling in de lijn van de verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang past binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gevoerde beleid.

Bij waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een normale maatschappelijke ontwikkeling, zoals woningbouw op een inbreidingslocatie in een woonkern, waarbij die woningbouw in de lijn der verwachtingen lag, is een waardevermindering tot vijf procent van de waarde van de onroerende zaak, in verhouding tot de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade, volgens de Afdeling weliswaar substantieel, maar niet zodanig zwaar dat deze schade niet voor rekening van de aanvrager kan worden gelaten. Dit betekent dat een waardevermindering tot vijf procent van de waarde van de onroerende zaak in deze categorie gevallen in beginsel tot het normale maatschappelijke risico van de aanvrager behoort, aldus de Afdeling.

Gelet op deze uitspraak ligt het in de lijn der verwachting dat het aantal toe te kennen planschadevergoedingen verder zal afnemen. Het gevolg van deze ontwikkeling kan zijn dat uiteindelijk alleen nog ruimte bestaat voor een planschadevergoeding indien sprake is van schade, die onevenredig hoog is.