Gepubliceerd op

Artikel 20 Faillissementswet en de interpretatie van het begrip “verwerven”

Volgens artikel 20 Faillissementswet omvat een faillissement het gehele vermogen van de gefailleerde op het moment van de faillietverklaring, evenals alles wat de gefailleerde gedurende het faillissement verwerft. Maar wat wordt er precies bedoeld met het begrip “verwerven”? In deze blog zullen we artikel 20 Faillissementswet nader bekijken en de interpretatie van het begrip “verwerven” bespreken.

Artikel 20 Faillissementswet

Een faillissement is een algeheel gerechtelijk beslag op het vermogen van de gefailleerde ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers van de gefailleerde. Door het faillissement verliest de gefailleerde van rechtswege het beheer en de beschikking over zijn tot het faillissement behorende vermogen (artikel 23 Faillissementswet).

Artikel 20 Faillissementswet geeft aan wat tot het vermogen van de gefailleerde behoort dat voor uitwinning beschikbaar is. Het vermogen als hiervoor bedoeld bestaat alleen uit de actieve vermogensbestanddelen. Hiermee worden bedoeld de activa die te gelde kunnen worden gemaakt. De faillissementsboedel omvat dan ook het gehele vermogen van de gefailleerde ten tijde van de faillietverklaring. Derhalve alle goederen van de gefailleerde. Ook al hetgeen de gefailleerde gedurende zijn faillissement verwerft valt in de faillissementsboedel. Het begrip “verwerven” wordt echter niet nader gedefinieerd in de Faillissementswet, wat ruimte laat voor interpretatie.

Interpretatie van het begrip “verwerven” in de praktijk

De gevolgen van het ontbreken van de definitie van het begrip “verwerven” in artikel 20 Faillissementswet worden duidelijk in een zaak waarover het Gerechtshof Amsterdam op 12 maart 2015 een uitspraak heeft gedaan.

In de zaak vorderde de curator van een natuurlijk persoon terugbetaling aan de boedel van een bedrag ad € 640.000,00 van de bestuurder van een vennootschap. Deze bestuurder zou de gefailleerde volledig vrij hebben gelaten in zijn doen en laten binnen de vennootschap waardoor de gefailleerde via de vennootschap privéinkomen kon generen dat buiten de faillissementsboedel werd gehouden, terwijl de gefailleerde op papier (formeel) geen bevoegdheden had binnen de vennootschap. De gefailleerde zou er op deze manier voor hebben gezorgd dat uit het vermogen van de vennootschap voor een bedrag ad € 640.000,00 betalingen zijn gedaan aan familieleden van de gefailleerde en aan een aantal privé crediteuren van de gefailleerde, terwijl deze bedragen als inkomen van de gefailleerde moeten worden aangemerkt en aan de faillissementsboedel hadden moeten toekomen.

Om te bepalen of de bedragen van in totaal ad € 640.000,00 tot het vermogen van de gefailleerde kan worden gerekend, moet worden gekeken of de betaalde bedragen en de rol van de gefailleerde daarin juridisch aan te duiden zijn als “het tijdens het faillissement verwerven van € 640.000,00 door de gefailleerde”.

Gelet op het feit dat de tekst van artikel 20 Faillissementswet het begrip “verwerven” niet definieert, uit de Memorie van Toelichting op artikel 20 Faillissementswet en de Parlementaire Geschiedenis niet blijkt van een bijzondere betekenis van dit begrip, en jurisprudentie die kan worden beschouwd als richtinggevend voor dit geval ontbreekt, is het Hof van oordeel dat aangesloten dient te worden bij de normale betekenis van het begrip “verweven”. Dat betekent dat kan worden gekeken naar de betekenis van het begrip in het (civiele) recht en in het algemene spraakgebruik, met inachtneming van enerzijds het doel van de bepaling en anderzijds de eisen van rechtszekerheid, die tot een duidelijke begrenzing nopen. “Verwerven” is dan ook volgens het Hof gelijk te stellen met (in eigendom) verkrijgen.

De bedragen van in totaal ad € 640.000,00 zijn niet daadwerkelijk, rechtstreeks, aan de gefailleerde voldaan en zijn niet indirect aan de gefailleerde betaald. Dat betekent dat de gefailleerde de betreffende bedragen niet tijdens het faillissement (in eigendom) verworven heeft en dat deze bedragen dan ook niet in de faillissementsboedel vallen. Dat en in hoeverre de betalingen positieve effecten voor de gefailleerde hebben gehad maakt volgens het Hof geen verschil voor de vraag of de gelden tot de boedel behoren of niet. De vordering van de curator wordt dan ook afgewezen.

Conclusie

Op grond van het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 12 maart 2015 is duidelijk geworden dat aan het begrip “verwerven” in artikel 20 Faillissementswet de letterlijke betekenis toekomt die zij heeft in het recht en in het algemene spraakgebruik. Enkel indien bedragen direct of indirect zijn verkregen door een gefailleerde zijn zij (in eigendom) verkregen en vallen zij in de faillissementsboedel.