Gepubliceerd op

Echtscheiding redt ex-echtgenote van beslag op inkomen voor fraudeschuld ex-partner

Een schuldenaar staat met zijn gehele vermogen in voor zijn schulden. De wet geeft op dit uitgangspunt een aantal uitzonderingen. Zo geldt voor het leggen van beslag op periodieke inkomsten een beslagvrije voet, een minimumbedrag waarop geen beslag mag worden gelegd om een schuldenaar in de gelegenheid te stellen in de kosten van levensonderhoud te voorzien. Schuldeisers van een schuldenaar die in enige gemeenschap van goederen zijn gehuwd, kunnen zich voor gemeenschappelijke schulden ook op de goederen van de gemeenschap verhalen. Als beide echtgenoten aanzienlijke inkomsten uit arbeid verkrijgen is dat voor verhaal door schuldeisers gunstig. Ongelimiteerd verhaal is echter niet aan de orde, zeker niet na ontbinding van de gemeenschap in geval van echtscheiding.

In de zaak die heeft geleid tot de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant heeft de man zich tijdens het huwelijk schuldig gemaakt aan verduistering van een bedrag van € 107.199,34 van zijn oud-werkgever. De man heeft erkend voornoemd bedrag te hebben verduisterd. De oud-werkgever heeft rechtsmaatregelen getroffen om de geleden schade te verhalen. De oud-werkgever heeft op basis van eerder verkregen verlof conservatoir beslag gelegd op de echtelijke woning. Tot meerdere zekerheid heeft de oud-werkgever de voorzieningenrechter gevraagd om (ook) verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag op de periodieke inkomsten van de man en de vrouw. Partijen zijn op dit verzoek door de voorzieningenrechter gehoord.

De vrouw stelt zich op het standpunt dat de betreffende fraudeschuld aan de man is verknocht, omdat zij bij het tot stand komen van de (fraude)schuld aan de werkgever niet was betrokken, daarvan niet op de hoogte was, terwijl de huwelijksgemeenschap bovendien ook niet is gebaat is geweest bij de ter beschikking gekomen gelden. Als de rechter de vrouw in haar standpunt zou volgen, is de vordering van de oud-werkgever een eigen schuld van de man en geen zogenaamde gemeenschapsschuld. Alsdan staat zij daar volledig buiten en kan ten laste van de vrouw geen verhaal worden genomen.

Van een uitzondering op de hoofdregel dat alle goederen en schulden gemeenschappelijk zijn, is niet snel sprake. Blijkens de wetsgeschiedenis en de beschikbare jurisprudentie wordt bij verknochte schulden  met name gedacht aan schulden die worden gemaakt met betrekking tot privé-goederen die aan één van beide deelgenoten zijn verknocht, en verplichtingen tot schadevergoeding na bijvoorbeeld zeden of levensdelicten.

Over de situatie dat één van de deelgenoten niet van het bestaan van de schuld op de hoogte was en/of niet van verduisterd geld heeft geprofiteerd, is eerder geoordeeld dat dit geen verknochtheid tot gevolg heeft. De voorzieningenrechter verwijst naar deze rechtspraak en oordeelt dat voor de vraag of in deze specifieke situatie sprake is van verknochtheid van de schuld nader onderzoek nodig is, waarvoor in het kader van de onderhavige procedure tot het al dan niet verlenen van het gevraagde verlof geen ruimte is.

Het verweer van de vrouw dat sprake is van een verknochte schuld wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd, maar dit leidt nog niet tot het gewenste resultaat voor de oud-werkgever. De voorzieningenrechter overweegt dat de fraudeschuld van de man een gemeenschapsschuld is, waarvoor de vrouw na ontbinding van de gemeenschap op grond van 1:102 BW hoofdelijk is verbonden. Deze gemeenschapsschuld kan de oud-werkgever verhalen op de goederen van de nog niet ontbonden gemeenschap, op het privévermogen van de man en op hetgeen de vrouw na verdeling uit de gemeenschap heeft verkregen, maar niet op haar privégoederen, dus (ook) niet op de door haar te ontvangen (toekomstige) periodieke betalingen uit hoofde van haar dienstbetrekking. De voorzieningenrechter weigert het gevraagde verlof dan ook – terecht – ten aanzien van de vrouw.

Als het huwelijk tussen de man en de vrouw niet door echtscheiding was beëindigd en de gemeenschap tussen hen niet – door het indienen van het verzoek tot echtscheiding – was ontbonden, had de beslissing van de voorzieningenrechter vermoedelijk voor de vrouw anders uitgepakt. Dan was ook het (toekomstige) inkomen van de vrouw onderdeel van de gemeenschap gebleven en had de oud-werkgever zich ook op haar inkomen kunnen verhalen voor de gemeenschapsschuld die door toedoen van de man is ontstaan.

Meer informatie over dit onderwerp of andere vragen? Neem dan gerust contact op met Karlijn van Vliet of één van haar collega’s.

De inhoud van dit blog is algemeen van aard. Er kunnen geen rechten aan worden ontleend